GERWIN VAN DER WERF - EEN ONBARMHARTIG PAD
Menu
Waar in ijsland?
In de meeste reisgidsjes staat dat Seyđisfjörđur een ‘schilderachtig vissersdorp’ is. Dat klopt half. Het is een kunstenaarsdorp. Ik denk dat het adjectief ‘schilderachtig’ kunstenaars aantrekt of zo. In Frankrijk heb je Saint-Cirq-Lapopie, aan de Lot, ook zo’n snoezig plaatsje dat volgeramd is met galerietjes. Het grappige aan schilderachtige kunstenaarsdorpen is dat je meteen voelt dat er niets niet klopt, maar (indien je de reisgids niet had gelezen) niet precies weet wát. ‘Kijk wat een leuk winkeltje’, begin je, en na een stuk of vijf soortgelijke winkeltjes besef je dat je in een kunstenaarsdorp loopt met louter zulke winkeltjes. Keramiek, kaarsen, kandelaars, kussentjes, speksteen, sjaals, sieraden met lavasteen, sleutelhangers met lavasteen en nog meer keramiek. Er zaten mooie dingen tussen, vooral in de afdeling keramiek, maar het merendeel van de snuisterijen werd ontsierd door gedoe en geflirt met magie en runen. Gelukkig is er ook een Spar, anders zouden de inwoners van Seyđisfjörđur verhongeren tussen al die schoonheid en magie. In Een onbarmhartig pad vindt Tiddo dit van het dorp:
De kerk van Seyđisfjörđur is wit met blauw, hij lijkt van Playmobil, al geloof ik niet dat ze bij Playmobil ooit een kerk in het assortiment hebben gehad. Zo wel, dan zal het nooit een kassucces zijn geworden. Ik zou over belangrijker dingen moeten nadenken, maar ik vermaak me met het verzinnen van andere door Playmobil nooit in het assortiment opgenomen gebouwen: crematorium, bordeel, asielzoekerscentrum, de bunker van Hitler. Er staan aardige huisjes in Seyđisfjörđur, de met golfplaten beklede muren zijn in levendige kleuren geschilderd, met een beetje goede wil is dit een bruisend dorpje te noemen, wat niet in de laatste plaats zal komen door de haven, waar grote veerboten uit Denemarken aanmeren. Ik denk dat die boot de schuld is van alles. Wie hier aankomt met die boot en bevattelijk is voor de helende stilte en het isolement van de oostkust (en voor magie en runen), die wil blijven. En om iets omhanden te hebben ga je... inderdaad. Er lijken meer mensen bevattelijk te zijn voor helende stilte en isolement (en magie en runen) dan voor vis. Als je dat zo opschrijft klinkt het als de zoveelste fatale vergissing van de mensheid. Seyđisfjörđur mag je trouwens niet overslaan op een trip door IJsland, maar ga er niet winkelen doch wandelen, in de bergen die de fjord omsluiten.
0 Comments
Als je de gletsjers in het zuiden gepasseerd bent kom je bij de oostfjorden. Zo'n zinnetje wekt de indruk dat het allemaal vanzelf gaat, maar het is best een, ja, bumpy ride. Delen van de ringweg (de hoofdweg van het land nota bene) zijn in dit gebied onverhard. De inhoud van laatjes in de camper schudt gezellig mee op de zanderige grindweg. Vanaf hier veranderde de vakantie in een reis, want zo voelt dat, een onverharde weg met gaten en de afwezigheid van touringcars, Amerikanen en Chinezen. Het was stil en leeg, een gebied zonder attracties behalve het land zelf, en de zee waartegen het afsteekt. We kwamen in het dorp Breiđdalsvik, waarover ik in “Een onbarmhartig pad” het volgende schreef: “Achter het dorp rees een lange bergrug op, als een reusachtige scheefgezakte muur. De lage, rommelig neergezette huizen zagen er nogal verwaarloosd uit, stucwerk vol algen, bladderende verf. In de voortuinen lagen stukken wrakhout, oud speelgoed en motoronderdelen. Er sprak een zekere neerbuigendheid uit alle rommel en verwaarlozing, alsof de mensen de scheve bergen in onverschilligheid nog wilden overtreffen: kijk, het kan ons ook allemaal niets schelen. Het maakte dat ik Breiđdalsvik de fijnste plek vond waar we tot dan toe de camper hadden neergezet.” De rommel fascineerde mij, het was alsof de bewoners een afspraak hadden gemaakt: dat ze elkaar niet zullen beoordelen op de staat van hun voortuintjes of het schilderwerk. Niet uit armoede of luiheid, niet omdat ze moreel zijn afgegleden (wat Nederlanders altijd denken van mensen met verwaarloosde tuinen) maar gewoon omdat er belangrijker dingen te doen zijn. Niet dat er veel te doen was in dit dorp, integendeel, er was niets te doen. Ja, er was een zwembad, maar ook dat was uitgestorven. Ik vind het daarom leuk om te geloven dat de IJslanders gedichten zitten te schrijven en in bandjes spelen (folk of black metal) in plaats van hun tuintjes aan te harken. Wat voor zin heeft het om hier rozen te kweken? Maar misschien heb ik het mis, en is de IJslander gewoon een zeer praktisch ingesteld mens. Zo’n instelling past ook goed bij het land. Als je wil dat de motor van je 4WD ook ‘s winters netjes loopt, dan moet je zelf een beetje kunnen sleutelen. Dan is het dus ook handig als je wat onderdelen in de tuin hebt liggen. Aan de kop van de haven, staat een oude vissersboot midden in een grasveld. Het is onduidelijk of het als speelobject, kunstwerk of monument bedoeld is. Waarschijnlijker is het dat het een afgedankt schip betreft dat er ooit is achtergelaten en dat nooit iemand zich geroepen heeft gevoeld het op te ruimen. Iedere ochtend begroet de Breiđdalsvikker het wrak en de scheve bergen met de woorden: “kijk, ik ben er ook weer, ik zie er toch maar beter uit dan jullie. Maar denk niet dat het mij wat kan schelen.” Naar IJsland ga je voor de natuur, maar als je er doorheen rijdt stippel je toch een route uit van dorp naar dorp. Zelfs met een camper die alle voorzieningen aan boord heeft wil je je aan het einde van de dag vastklampen aan iets menselijks. Het land kan groot, leeg en onbarmhartig overkomen, het dringt zich op, je zoekt beschutting. De aanblik van een paar huisjes kan dan al troostrijk zijn, of als dat woord te overdreven is, tenminste een gevoel van opluchting geven. Vik dus, of Vík-í-Myrdal, want ‘vik’ betekent baai, en er zijn talloze viks in IJsland (denk aan Reykjavik). Je gaat vanzelf verlangen naar zo’n dorp, als je over de ringweg onderlangs de machtige Eyjafjallasjökull* rijdt. Zeker als het dorp zo'n naam heeft. Het wordt vanzelf schilderachtig en knus, in je hoofd. Is dat vreemd? Eigenlijk wel ja. Vik stelt namelijk niets voor. Een aardig kerkje op een heuvel, een rommelige verzameling huisjes onderaan de heuvel, vlak bij het strand. Het overigens schitterende zwarte zandstrand. Er is een benzinepomp, een winkel en een camping. Even buiten het dorp staat een reusachtig pand vol toeristische koopwaar, IJslandse truien en mutsen en outdoorkleding. Echt een plek om met een touringcar vol Aziaten een korte stop te maken. Nee, het zuidelijkste dorp van IJsland kan je links laten liggen. Ook in Vik kom je voor de natuur. Het zwarte strand dus, de basaltrotsen van Reynisdrangar en het vogelschiereiland Dyrhólaey. Hier zien wij de eerste papegaaiduikers, ze fladderen heen en weer tussen hun nesten in de rotswand en de zee, op de terugweg zit hun snavel vol spiering of andere kleine visjes. Echt scherp in beeld krijgen we ze niet. De sterntjes daarentegen staan haarscherp op ons netvlies, ze krijsen, maken dreigend bedoelde duikvluchten en pikken dan ineens fel in de capuchons die weer ter bescherming over onze hoofden hebben getrokken. We lopen namelijk langs hun nesten, per ongeluk. Nu ja, het wandelpad loopt langs die nesten. Onvermoeibaar gaan ze door met het verjagen van toeristen – die hier gelukkig niet bij duizenden lopen. Geen schijn van kans hebben we tegen die paar kleine vogeltjes. Ik hou van de sterntjes. Ze zetten alles in het juiste perspectief: we zijn in dit land te gast en de natuur maakt uit of wij worden, verwelkomt, slechts gedoogd of weggejaagd. * de kleinste gletsjer van IJsland, maar de gevaarlijkste vulkaan: bij de laatste uitbarsting in 2010 ontregelde hij het vliegverkeer in heel Europa. Wie op de gletsjer wil wandelen, moet naar Skaftafell. Verschillende bedrijfjes bieden hier voor een klein fortuin eenvoudige en goed begeleide wandelingen aan over het ijs van deze enorme gletsjer. Bij al die bedrijfjes zijn hippe jongelui je gids, montere en tikje alternatieve outdoor-types die zelf voor hun plezier in de duisternisloze, bleke nacht tot aan de ijskap van Vatnajökull klimmen - na een hele dag tochten te hebben geleid met toeristen wel te verstaan. Allemaal buitenlanders, backpackers, tussenjaar-studenten. Het is schitterend, maar big business, Skaftafell, wat het ook weer vervelend maakt. Aziatische jongedames in roze Adidas-jasjes, enorme zonnebrillen en iPhones in Hello-Kittyhoesjes moeten ook met stijgijzers onder hun sneakers de berg op kunnen, dus verwacht niet met stoere verhalen over levensgevaarlijke manoeuvres langs peilloos diepe crevassen terug te komen. In ons groepje liepen een moeder en haar volwassen zoon mee. Ze waren Koreaans. Moeder - een piepklein vrouwtje - gaf de wat dikke onhandige zoon steeds aanwijzingen die ik niet kon verstaan. Ze maakte zich zorgen over hem, begreep ik. Wel moest hij soms op gevaarlijk uitziende randjes staan voor de foto.
Wandelen over de gletsjer is heel fotogeniek. Je krijgt ook een pikhouweel mee die leuk staat op de foto en waar je verder niks mee mag doen. De stijgijzers happen in het grofkorrelige ijs, en je denkt 'ik hoor hier niet', maar je denkt ook ach, de gletsjer smelt ook wel zonder mijn ongepaste aanwezigheid. Het is tamelijk schokkend om te zien hoever het ijs is teruggetrokken. Je kan het goed zien aan het uitgesleten spoor van grijs steengruis, omzoomd door puin dat doorloopt in de richting van de kust. En het is waar: wij horen hier niet. "Het eerste wat opviel bij de geisers waren de Chinezen"
Tja, de geiser die het fenomeen haar naam heeft gegeven lijkt speciaal voor de toeristen water te spuwen, netjes om de vijf minuten, hoewel hij soms bokkig tien minuten wacht. De actieve geiser heet trouwens Stokkur, het is het kleine broertje van Geysir, die even verderop broeierig zwijgt. De busladingen Chinezen en Amerikanen ten spijt maakt het spektakel toch indruk. Moet je hiervoor naar IJsland komen? Nee. Moet je hier naartoe als je in IJsland bent? Zeker. Een klein uurtje rijden vanuit Reykjavik en je bent in het Nationale Park Thingvellir. Dit is de plek waar IJsland als natie is ontstaan, zo wordt de toeristen verteld. Hoewel het mild en vriendelijk oogt is het gebied haast net zo woest en onbegaanbaar als overal, het lijkt helemaal geen plek waar je even een land opricht. Op het redelijk vlakke, destijds nog niet geheel ondergelopen (neem ik aan) gedeelte werden jaarlijkse volksvergaderingen gehouden, of stamvergaderingen liever, de 'Althing'. Zaken over landeigendom en rechtspraak werden hier zo'n beetje geregeld, en iedere stam - verspreid over verschillende (kust)gebieden - probeerde invloed uit te oefenen. Het zal een hoop gelazer gegeven hebben. In het jaar 1000 werd IJsland hier een christelijke natie. In het boek 'Over oude wegen' (2018) van Mathijs Deen staat een mooi verhaal over Gudridur Thorbjarnardottir, de dappere vrouw en pelgrim die in de elfde eeuw een rol speelde in de kerstening van het land.
De gemakkelijke bereikbaarheid van dit schitterende gebied heeft nadelen: drukker dan hier heb ik het nergens gezien. Drommen toeristen, veelal door bussen aangevoerd, stonden om mij heen op het uitzichtpunt langs de weg, van waar ik deze foto heb gemaakt. Vandaar wrong de menigte zich naar beneden door een smalle kloof langs een hoge rotswand, soms op sandalen of hakken, om uit te komen op de plek waar volgens de gidsen de woordvoerder van de Althing tien eeuwen geleden stond te oreren, met achter zich de rotswand die zijn stem versterkte. In werkelijkheid is niet te zeggen hoe het gebied er tien eeuwen geleden uit heeft gezien, tot waar het water van het Thingvellirvatn kwam en of er überhaupt een meer was. Mythevorming is belangrijk voor de identiteit van de IJslander, heb ik het idee, en anders wel voor het toerisme. |
Locaties uit het boekHier verschijnen korte artikelen met informatie over de locaties uit de roman. Geen reisgids- of TripAdvisorpraat, maar ervaringen van de auteur en eigen foto's Archieven
November 2018
Categorieën |